5.7 Levensduurkosten
Levensduurkosten, in het Engels ‘Life Cycle Costs (LCC)’ genoemd, is een werkwijze om te komen tot de meest doelmatige oplossing met de bijbehorende levensduur vanuit financieel perspectief. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de verhouding tussen de aanlegkosten en de beheer- en onderhoudskosten, waarbij deze kosten in de tijd zijn uitgezet en teruggerekend naar het huidige prijspeil met een gekozen discontovoet (uitgaande van een looptijd van 100 jaar). In het MER deel 1, H4.2.15 is gedetailleerd beschreven hoe dit is gedaan. Bij de berekening van de levensduurkosten zijn alleen de kosten meegenomen die direct gerelateerd zijn aan de dijkversterking. Kosten voor het realiseren van eventuele meekoppelkansen zijn daarbij niet meegenomen. Eventuele kosten hiervoor zullen geen toename betekenen van de kosten voor het oplossen van de waterveiligheidsopgave.
Uit de kostennota blijkt dat de beheer- en onderhoudskosten van de kansrijke alternatieven en het voorkeursalternatief net als de aanlegkosten een substantiële component zijn in de totale levensduurkosten. Dit komt doordat ook rekening is gehouden met vervangingskosten van bijvoorbeeld constructies. In tegenstelling tot grondoplossingen zijn oplossingen met constructies na een bepaalde tijd aan vervanging toe. Bij de ramingen voor de levensduurkosten is uitgegaan van vervanging van de constructies na 50 jaar.
Ter illustratie de Honswijkerwaard, waarbij nog niet gekozen is tussen een voorlandverbetering of een constructie om de opgave voor het faalmechanisme piping op te lossen. Wanneer wordt gekozen voor een voorlandverbetering zijn de reële aanlegkosten hoger dan wanneer wordt gekozen voor constructies; er moet immers veel grond worden verplaatst om de voorlandverbetering te kunnen realiseren. De reële beheer- en onderhoudskosten zijn op hun beurt juist hoger voor de constructie omdat deze na verloop van tijd moeten worden vervangen. Dit geldt niet voor de voorlandverbetering uit grond. Door vervolgens de aanlegkosten en de beheer- en onderhoudskosten in de tijd uit te zetten en de netto-contante-waarde van alle kosten bij elkaar op te tellen blijkt de voorlandverbetering over het totaal gezien duurder te zijn dan de constructie voor de Honswijkerwaard. Het verschil in aanlegkosten is namelijk groter dan het verschil in beheer- en onderhoudskosten, waardoor de hogere aanlegkosten ervoor zorgen dat de totale levensduurkosten bij een voorlandverbetering hoger liggen.