2.1 Waterveiligheidsopgave

De waterveiligheidsopgave is de aanleiding voor de dijkversterking, met als doel een goede bescherming tegen overstromingen te kunnen blijven garanderen. In het kader van de risico gestuurde benadering van hoogwaterveiligheid in Nederland (zie documentatie toelichting nieuwe normering) zijn nieuwe normen vastgesteld voor de primaire waterkeringen, waaronder ook de rivierdijken langs de Lek. Deze normen zijn vastgelegd in de Waterwet. Het dijktraject Culemborgse Veer – Beatrixsluis is onderdeel van een langer traject dat wordt aangeduid als traject 44-1, waarvoor één norm is vastgesteld. Dit traject loopt van Amerongen tot aan Nieuwegein. Voor dit traject is in de Waterwet is vastgelegd dat de overstromingskans niet groter mag zijn dan 1/10.000 per jaar (zie Waterveiligheidsportaal). Deze maximaal toelaatbare overstromingskans van 1/10.000 per jaar is de combinatie van de faalkansen van alle verschillende manieren waarop een dijk kan falen. Deze verschillende manieren worden faalmechanismen genoemd. De faalmechanismen die hierbij worden onderscheiden zijn in Tabel 2‑1 toegelicht.

Tabel 2‑1: Overzicht faalmechanismen

#

Faalmechanimse

 

1

Piping en heave

Bij dit mechanisme stroomt water via een zandlaag onder een dijk door en komt het achter de dijk weer omhoog. Hierdoor kan een “wel” ontstaan. Na verloop van tijd kan het water zand meevoeren en begint er een kanaal (pipe) onder de dijk te ontstaan. Als dit proces langer doorgaat, vormt zich een doorgaande verbinding tussen het buitenwater en het achterland. Uitslijting van het kanaal leidt uiteindelijk tot het instorten van de dijk.

2

Macro-instabiliteit binnenwaarts

De dijk kan aan de landzijde afschuiven (in elkaar zakken) door een te hoge druk in het grondwater onder en achter de dijk.

3

Macro-instabiliteit buitenwaarts

De dijk kan bij een lage waterstand aan de rivierzijde afschuiven (in elkaar zakken) door een te hoge waterdruk in de dijk (na hoogwater en/of bij veel regen).

4

Micro-instabiliteit

Onder micro-instabiliteit wordt erosie van het talud verstaan dat optreedt door uittredend grondwater, bijvoorbeeld ten gevolge van een langdurig hoogwater. Er ontstaan scheuren en verzakkingen en materiaal wordt uit de dijk uitgespoeld.

5

Overloop

De dijk is te laag en water stroomt er overheen.

6

Overslag

De dijk beschadigd als er bij veel wind water over de dijk slaat.

7

Bekleding

Door golven en stroming kan de bekleding van de dijk beschadigd raken waardoor de dijk kwetsbaar wordt.

8

Instabiliteit vooroever

Door aantasting van de vooroever kan de dijk aan de rivierkant in elkaar zakken.

Het proces waarmee wordt bepaald op welk moment dijkversterking nodig is, kan worden toegelicht aan de hand van Figuur 2‑2. Naast de maximaal toelaatbare overstromingskans (de ondergrens waar de dijk aan moet voldoen) is er ook een zogenaamde ‘signaleringswaarde’. Gedurende de jaren neemt de overstromingskans van de dijk langzaam toe als gevolg van bijvoorbeeld hogere waterstanden door klimaatverandering en het verouderingsproces van een dijk. Wanneer de overstromingskans van een dijktraject op een bepaald moment groter wordt dan de signaleringswaarde wordt een dijkversterkingsproject opgestart. Hiermee wordt voorkomen dat in de jaren die daarna nog nodig zijn om de dijkversterking te realiseren, de overstromingskans ondertussen de ondergrens passeert. Voor een deel van het dijktraject Culemborgse Veer – Beatrixsluis is dit het geval. Daarom moet de dijk worden versterkt.

Figuur 2‑2: Verloop van de veiligheid tijdens de levensduur van de dijk

Bij het beoordelen van de bestaande dijken, wordt geanalyseerd hoe groot de kans is dat een dijk bezwijkt en in welke mate de verschillende faalmechanismen (dit zijn manieren waarop de dijk kan bezwijken) bijdragen aan de totale faalkans van de dijk. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het wettelijk beoordelingsinstrumentarium. Deze beoordeling laat zien of de signaleringswaarde of ondergrenswaarde overschreden wordt. De dijken tussen de Culemborgse veer en de Beatrixsluis zijn hiermee beoordeeld door 50 jaar vooruit te kijken tot 2073, om te bepalen hoe groot de waterveiligheidsopgave is. Wanneer uit de beoordeling blijkt dat versterkingsmaatregelen nodig zijn, worden deze ontworpen met behulp van het landelijke ontwerpinstrumentarium, dat is afgeleid van het wettelijk beoordelingsinstrumentarium.